In zijn boek ‘Tante Roosje’ beschrijft Paul Glaser hoe hij tijdens een bezoek aan het concentratiekamp Auschwitz tot zijn verbazing een koffer ziet met daarop de naam Glaser. Het blijkt te gaan om een koffer van zijn tante Roosje. Plotseling blijkt dat zijn vader hun joodse achtergrond altijd heeft verzwegen. Paul verdiept zich vervolgens in het leven van zijn kleurrijke tante. Ze wordt in 1914 geboren in Nijmegen, groeit op in het Duitse Kleef en wordt danslerares. De machtsovername door de nazi’s doet het gezin terugkeren naar Nederland, waar Roosje in 1937 trouwt met een dansleraar die lid wordt van de NSB. Ze scheidt van hem, waarna hij haar verraadt. Roosje komt via Westerbork in Auschwitz terecht, waar ze wordt tewerkgesteld. Als de Russen naderen, wordt Roosje naar andere kampen getransporteerd waaronder het beruchte vrouwenkamp Ravensbrück. Na bemiddeling van het Rode Kruis wordt ze geruild tegen drie Duitse krijgsgevangenen. Na de oorlog vestigt Roosje zich blijvend in Zweden.

Filmmaker Peter Schoof volgde Paul Glaser tijdens een lezing in de Hollandse Schouwburg in Amsterdam, die tijdens de oorlog een verzamelplaats was voor joodse inwoners. Daarna reizen zij samen naar plaatsen uit het leven van Tante Roosje. In het zwaar gebombardeerde Kleef bekijken ze de herdenkingsplek waar voor de oorlog de synagoge en het Joodse klasje stonden. Daarna wordt een bezoek gebracht aan Westerbork en aan Auschwitz, waar Roosje medische experimenten moest doorstaan, werkte bij de crematoria en zelfs dansles gaf aan SS’ers. In Stockholm tenslotte vertelt Paul Glaser over de ontmoeting die hij in die stad uiteindelijk had met zijn tante.