Herinneringscentrum Kamp Westerbork heeft een blauwe overall met scharlaken rode schouderstukken geschonken gekregen. Het werd ooit gedragen door een Joodse kampgevangene, die als strafgeval in kamp Westerbork terecht kwam.

Een strafgeval was een Jood die in de ogen van de Duitse bezetter een daad van verzet had gepleegd. Meestal ging het om onderduik of het niet dragen van een Jodenster. Deze nieuwe gevangenen, die in de strafbarakken werden ondergebracht, werden als 'vluchtgevaarlijk' beschouwd. De rode lap op de schouders diende als een soort schietschijf.

Lang bleven deze strafgevallen meestal niet in het kamp. Vaak gingen ze met het volgende of daaropvolgende transport naar een vernietigingskamp ergens in Polen. Deze gevangenen moesten dan de overall weer inleveren en kregen hun gewone kleren weer terug. Dit ging door tot het laatste transport naar Auschwitz dat op 3 september 1944 kamp Westerbork verliet.

Verzetsvrouwen

In het voorjaar van 1945 werden de overalls gebruikt voor een groep niet-Joodse politieke gevangenen. Het waren vrouwen uit het verzet, die vanuit verschillende gevangenissen in het Oosten en Noorden van het land naar kamp Westerbork waren overgebracht. De laatste groep kwam begin april vanuit de stad Groningen naar Westerbork.

Op de rug van de overall werden cijfers genaaid van rood parachute-stof. De groep uit Groningen kreeg de nummers 100 tot en met 116. Het waren de laatste nummers die werden vergeven. Mevrouw A. Bonninga-Dijkstra kreeg nummer 110. Als koerierster was zij opgepakt en had zij weken in de gevangenis aan de Hereweg te Groningen doorgebracht.

Grijpskerk

Op de avond van 11 april, nog geen etmaal voor de bevrijding van kamp Westerbork werden de vrouwen met de laatste bewakers van het kamp geëvacueerd. De stoet volgde een route richting Leeuwarden. De Duitse bewakers voelden de druk van de bevrijders en lieten de gevangenen in de steek. De vrouwen werden vervolgens in een boerenschuur in Grijpskerk ondergebracht. Mevrouw Bonninga verbleef nog drie dagen in Grijpskerk.

Ze vierde daar feest en hielp mee met het oppakken van NSB'ers. Ook was ze betrokken bij het kaalknippen van de zogenaamde 'moffenmeiden'. Na drie dagen besloot ze terug te gaan naar de stad Groningen.

De overall is geschonken door de dochter van mevrouw Bonninga. Het Herinneringscentrum heeft nu negen overalls uit de kamptijd in de collectie.